Page 7 - havensbank2013_10

Basic HTML Version

En hij stortte ter aarde…
Vol jeugdig elan was hij die morgen al vroeg op pad
gegaan. Voorzien van identiteitsbewijs, ov-chipkaart,
verzekeringspas, bewijs van goed gedrag en nog zo
het een en ander, wachtte hij nu welgemoed bij de
bushalte op het voertuig van Arriva dat weldra vanuit
oostelijke richting aan de einder zou opdoemen.
Voornoemde vervoersmaatschappij onderhoudt
namelijk een voortreffelijke lijndienst tussen de
nederzettingen ten plattelande en de Friese
hoofdstad. Met name de frequentie, waarmee haar
omnibussen het dorp W. aandoen, mag er zijn. Had
hij deze bus van 8.35 uur gemist, zo was de volgende
immers al te 15.00 ’s middags tot zijn beschikking
geweest. Een tijdsspanne van ruim 6 uur weliswaar,
doch een kniesoor die zich hierover druk zou maken.
Al mijmerend prees hij aldus de zegeningen van het
Friese openbaar vervoer in het algemeen en de
verbindingen van en naar het dorp W. in het
bijzonder. Kortom, hij voelde zich een bevoorrecht
mens.
Eenmaal in Leeuwarden zette hij koers naar het
centrum, dat er op dit matineuze tijdstip nog stil en
verlaten bij lag. Op de Nieuwestad viel hij ten prooi
aan een lichte aarzeling. Zou hij, om Leeuwarden-
Noord te bereiken, de westelijke aanvliegroute nemen
via de Troelstraweg of de oostelijke langs Prinsentuin
en Rengerslaan? De eerste was de kortste, de tweede
het gezelligst. Hij koos voor de laatste. Met groot
gemak werd de aloude terp bij de Grote Kerkstraat
beklommen, en ook de afdaling via Perkswaltje en
Prinsentuin leverde geen noemenswaardige
hindernissen op.Via de Noorderbrug bereikte hij
vervolgens de Spanjaardslaan, die fraaie boulevard,
hoofdzakelijk bewoond door de meer dan gegoede
burgerij.
Halverwege de Rengerslaan sloeg de vermoeidheid in
alle hevigheid toe. Zijn forse, lenige pas maakte
plaats voor een slepende tred, de techniek van
voortbewegen liet hem in de steek. Nu was hij
aangewezen op inzet en wilskracht, eigenschappen,
die hij alleen maar kende van horen en zeggen. Ter
hoogte van Hogeschool Stenden zonk de moed hem
echter in de schoenen. Borden en pijlen verwezen
naar een royale wegomlegging, een hindernis,
waarvoor hij niet alleen zijn laatste reserves diende
aan te spreken maar die hem ook verder van zijn
einddoel zou verwijderen. Indachtig de woorden van
Shakespeare ‘Nooit komen rampen eenzaam als
verspieders’, worstelde hij zich vervolgens langs
opgebroken asfalt, afzettingen zonder ogenschijnlijk
enig nut, verfomfaaide bulten zand en passeerde hij,
ten langen leste, een soort onherbergzaam uitziend
niemandsland waarop verwilderd struikgewas en
sinister ogende basaltblokken om de voorrang
streden. Hij vatte weer moed toen op enige afstand
de spitse contouren van de Adelaarskerk zichtbaar
werden. Nog een paar honderd meter en hij zou aan
de Jokse arriveren, het eindpunt van zijn barre
pelgrimage.
Dit nu bleek een ijdel verlangen. Een combinatie van
overmoed, uitputting en onachtzaamheid deed hem
struikelen bij de afstap van het trottoir, waarna de
zwaartekracht van de aarde in volle hevigheid vat op
hem kreeg. Temidden van een struis bloemen voor de
gastvrouw, een stangloze bril en een, zij het geringe,
plas bloed lag hij daar uitgeteld op de keien.
Eenzaam, maar niet alleen. ‘Binne jou fallen’, vroeg
een doordringende stem die hoorde bij een dame van
onmiskenbaar Leeuwarder makelij. Hij kon het niet
ontkennen. Wel vroeg hij: ‘Kunt u misschien op dit
adres aan de Jokse laten weten dat hun bezoek ter
aarde is gestort en onmachtig is hen te bezoeken?’
‘Nee,’ kwam het botte antwoord, ‘dat hew ik niet an
tyd. Ik mut su naar myn werk.’ Een vriendelijk,
behulpzaam meisje, dus duidelijk niet gezegend met
autochtone roots, nam haar taak welwillend over. Ook
zou zij onmiddellijk 112 bellen voor een ambulance,
ondanks zijn hevige tegenwerpingen.
Nu volgden de gebeurtenissen elkaar snel op. Vanuit
de Jokse kwam de gastheer aangesneld, enige
ogenblikken later was ook een ziekenwagen ter
plekke. De gevallene werd vervolgens met vereende
krachten in staande positie gebracht en voorzichtig in
liggende toestand de ambulance ingeschoven,
nauwlettend gadegeslagen door het knappe meisje en
de norse Leeuwardense die haar aangeboren
nieuwsgierigheid toch maar de voorrang had gegeven
boven haar plicht tot werken.
De afdeling Spoedeisende Hulp van het MCL heeft zo
zijn eigen voorschriften, regels en wetten. Men zou
het met recht en reden een universum op zich kunnen
noemen. Dat werd hij gewaar toen hij, enigszins
moeizaam, van de brancard zou springen. Een
toesnellende verpleegkundige deelde hem mee dat hij
voorlopig moest blijven liggen om enkele vragen
omtrent zijn gezondheid te beantwoorden. Had hij:
‘hartklachten, hoge-dan wel lage bloedruk, suiker of
nierziekten’? Hij schudde van nee. ‘Leed, of had hij
wellicht geleden, aan de volgende
syndroomaandoeningen: ‘autisme, asperger of adhd’?
Wederom moest hij ontkennend antwoorden, alleen:
‘Sinds enige tijd ben ik behept met MDDH, maar
hiervan ondervind ik weinig of geen hinder’. De
verpleegkundige, die werd geacht alle afkortingen van
welke ziekten ook maar te kennen, staarde hem aan
alsof hij een reïncarnatie was van dokter Albert
Schweizer zelf. Met moeite bracht ze uit: ‘ En waar
staat die afkorting voor, mijnheer?’ ‘Die afkorting,
mevrouw, staat voor ‘meer dorst dan honger’, maar
nogmaals, hiervan heb ik meer profijt dan last’.
Meteen had hij spijt van zijn platvloerse opmerking,
hij bood zijn excuses aan en volgde gedwee haar
aanwijzingen. Nu mocht hij de brancard verlaten en
zich naar de wachtkamer begeven. Hij was ingedeeld
in Categorie A, de lichte gevallen, hetgeen inhield dat
hij geruime tijd zou moeten wachten. Na ruim 2 uur
werd hij dan bij de dokter van dienst geroepen. Deze
constateerde dat een en ander best meeviel, bracht
een enkele hechting aan en vergastte hem bij wijze
van toegift op een forse tetanusspuit.
De terugweg naar W. werd door hem ervaren als een
grote verademing.
4